Proef je met je mond?

Zuur… Bitter… Zoet…
Je hebt vijf smaken: zoet, zuur, zout, bitter en umami (hartig). Herken jij die smaken met je ogen dicht?
Proeven met je mond 4

Wat heb je nodig?

  • 5 papieren rietjes (ongeveer 10 cm lang)
  • Water met een beetje zout (zout)
  • Water met een beetje suiker (zoet)
  • Water met een beetje citroensap (zuur)
  • Water met een beetje bitter lemon (bitter)
  • Water met een beetje sojasaus (umami)
  • Blinddoek
  • Proefkonijn
Proeven met je mond 2

Aan de slag!

Stap 1: Blinddoek je proefkonijn. Dat is de proever.

Stap 2: Ga naast het proefkonijn zitten. Neem met een rietje een beetje van de eerste vloeistof.

Stap 3: Het proefkonijn steekt de tong uit.

Stap 4: Laat een druppel van de vloeistof op de tong vallen. Zal je proefkonijn de juiste vloeistof raden, denk je?

Stap 5: Het proefkonijn mag nu de tong terug intrekken en proeven.

Stap 6: Doe hetzelfde voor de 4 andere vloeistoffen, telkens met een nieuw rietje. Wat proeft je proefkonijn?

Proeven met je mond 4

Wat gebeurt er?

Je proefkonijn kan normaal alle vijf de smaken onderscheiden. Lukte het niet? Voeg dan een beetje meer van de smaakstof toe aan het water.

Proeven met je mond

Hoe zit dat?

Op je tong liggen duizenden smaakpapillen. Als je iets eet of drinkt, worden ze geprikkeld. Dan seinen ze de smaak door naar je brein en weet je wat je proeft.

Vroeger dacht iedereen dat je de vijf verschillende smaken kon proeven op allemaal specifieke zones van je tong. Dat je bijvoorbeeld zoet proeft op het puntje van je tong en bitter vanachter op je tong. Maar dat klopt niet. Elke smaakpapil op je tong kan de vijf smaken waarnemen.

Waar kom je dat nog tegen?

Onze voorouders haalden belangrijke informatie uit de smaak van voedsel.

Bitter alarmeert je dat iets giftig kan zijn. Zuur wijst bijvoorbeeld op onrijp fruit, dat je beter nog even laat liggen. In zout voedsel zit dan weer natrium’, dat je niet te veel mag eten. Zoet vertelt je dat er waarschijnlijk suikers in zitten en umami dat er waarschijnlijk eiwitten in zitten. Dat zijn allebei bronnen van energie.

Voorouders
Wetenschap en techniek:
1.1 De leerlingen kunnen gericht waarnemen met alle zintuigen en kunnen waarnemingen op een systematische wijze noteren.
1.9 De leerlingen kunnen de functie van de zintuigen, het skelet en de spieren op een eenvoudige wijze verwoorden.