Waarom drijft het ene voorwerp en zinkt het andere?

Test het zelf uit.
Duikboten hebben de speciale eigenschap te kunnen drijven, zweven en zinken. In dit experiment zoek je zelf uit hoe dat kan.
Drijftest zout ei 10

Wat heb je nodig?

  • Maatbeker
  • Water
  • Gekookt eitje
  • Zout
  • Andere voorwerpen zoals een kurk, een moer, …
Drijftest zout ei 1

Aan de slag!

Stap 1: Vul de maatbeker met 75 cl water.

Stap 2: Leg het eitje in het water.

Stap 3: Straks ga je zout toevoegen. Wat zou dit als effect hebben op het eitje, denk je?

Stap 4: Voeg nu keukenzout toe aan het water tot het eitje begint te bewegen. Roer eventueel in de maatbeker om het zout beter op te lossen.

Stap 5: Herhaal dit experiment voor de metalen moer, de kurk en eventueel andere voorwerpen. Lukt het altijd? Hoe verklaar je het verschil?

Drijftest zout ei 14

Wat gebeurt er?

Door zout toe te voegen aan het water gaat het eitje uiteindelijk drijven.

Hoe zit dat?

Elke stof bestaat uit deeltjes. Hoe zwaarder de deeltjes zijn en hoe dichter de deeltjes bij elkaar zitten, hoe groter de dichtheid van die stof. Deel je de massa (kg) van een stof door het volume (liter of m³), dan ken je de dichtheid.

Een voorwerp drijft in een vloeistof als de dichtheid van de vloeistof groter is dan de dichtheid van het voorwerp. Als de dichtheid van het voorwerp groter is dan die van de vloeistof, dan zal het voorwerp zinken.

De dichtheid van een gekookt eitje is groter dan die van het water. Daardoor zinkt het eerst naar de bodem. Maar door het zout toe te voegen, verhoog je de dichtheid van het water. Als je genoeg zout toevoegt, zal het eitje gaan drijven.

Als de dichtheden precies gelijk zijn, zal het voorwerp zweven. Maar dat is moeilijk te verwezenlijken.

Waar kom je dat nog tegen?

Duikboten kunnen drijven én zinken omdat ze hun gemiddelde dichtheid voortdurend kunnen veranderen. Door water in of uit de ballasttanks te pompen, vergroot of verkleint de massa van de duikboot en dus ook de gemiddelde dichtheid. Daardoor zinkt hij de ene keer en kan hij daarna weer opstijgen en drijven.

Duikboot 4
Wiskunde – natuurwetenschappen – technologie – STEM:
Aso, kso, tso (doorstroom) 6.47: De leerlingen gebruiken met de nodige nauwkeurigheid meetinstrumenten en hulpmiddelen om te observeren, te meten, te experimenteren en te onderzoeken in wiskundige, natuurwetenschappelijke, technologische en STEM-contexten.
Aso, kso, tso (doorstroom) 6.51: De leerlingen gebruiken verhoudingen van en evenredigheden tussen massa’s, volumes en stofhoeveelheden om dichtheden, molaire grootheden en concentraties te beschrijven.
Aso, kso, tso (doorstroom) 6.53: De leerlingen passen een wetenschappelijke methode toe om kennis te ontwikkelen en om vragen te beantwoorden.
Kso, tso (dubbele finaliteit) 6.25: De leerlingen gebruiken met de nodige nauwkeurigheid meetinstrumenten en hulpmiddelen om te observeren, te meten, te experimenteren en te onderzoeken in wiskundige, natuurwetenschappelijke, technologische en STEM-contexten.
Kso, tso (dubbele finaliteit) 6.29: De leerlingen passen een wetenschappelijke methode toe om kennis te ontwikkelen en om vragen te beantwoorden.
Bso (arbeidsmarktfinaliteit) 6.12: De leerlingen gebruiken met de nodige nauwkeurigheid meetinstrumenten, hulpmiddelen, om te observeren, te meten, te experimenteren en te onderzoeken in wiskundige, natuurwetenschappelijke, technologische en STEM-contexten.